Vandaag heb ik de laatste enquête afgenomen. Ik heb deze enquête afgenomen bij een jongen uit het zesde leerjaar, een meisje uit het derde leerjaar en een jongen uit het derde kleuter.
De kleuter uit het derde kleuterklas verstond de vragen en de stellingen niet zo goed. Wat de meneer voorleest, was voor de kleuter onverstaanbaar. Ik heb uitgelegd wat de bedoeling was en waarnaar de kleuter moest luisteren. Zo zei ik bijvoorbeeld bij de meneer die volledig AN sprak dat dit de meester was. Maar toch bleek de opdracht moeilijk te zijn. Zo heb ik dan maar samen met hem de opdracht gemaakt. Natuurlijk koos hij voor alles de eerste oplossing en daarom hou ik in mijn besluit geen rekening met wat hij heeft gezegd.
Bij de leerling uit het zesde leerjaar en uit het derde leerjaar heb ik wel een deftig besluit kunnen trekken. Deze komen goed overeen en kunnen we ook linken aan elkaar.
Mijn besluit uit de enquête is dat beide leerlingen het meest kiezen voor de meneer die AN spreekt. Voor hen is dit dan ook de meest bekende vorm van taalgebruik. Zij zijn dan ook zo opgevoed. Ik vroeg ook waarom ze dachten dat deze meneer in een groot huis woont of waarom deze meneer veel vrienden heeft. Hierop heeft de leerling van het zesde leerjaar verteld dat hij dit dacht doordat hij zo deftig praatte. Hij had het gevoel bij het lezen van de tekst dat dit een rijke meneer was.
Ik denk dat de meeste kinderen dan ook voor deze optie gekozen hebben. Ikzelf zou ook voor deze oplossingen kiezen. Dit is een normale reactie van het kind, want zij zijn hier mee opgevoed.
Na het beluisteren van hun mening en wat beide leerlingen hierover te zeggen hadden, heb ik verteld dat dit vragen waren waar geen juiste oplossing voor is. Ook een meneer die dialect praat kan perfect in een groot huis wonen. Zo praten niet alle deftige meneren en mevrouwen perfect AN.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten